Hanneke Verkade

6. Kerstmis in Kameroen

Met een grote boodschappenmand scharrel ik tussen de marktkraampjes door op zoek naar iets waarmee ik het huis een kerstsfeertje kan geven, en naar ingredienten voor een feestelijke maaltijd. Ik behelp mij zolang onze bagage nog niet is aangekomen. En nu ik een poosje zonder vervoer zit omdat mijn wederhelft de auto gebruikt voor zijn dienstreis, kan ik ook niet naar de stad. De lokale markt moet uitkomst bieden. Eerst het brood bij de kiosk die ook kranten verkoopt. Dan de kruidenier wiens voorraad voornamelijk bestaat uit roestige blikken erwten en bonen, corned beef en margarine. Verderop koop ik een stuk sunlight-zeep om de was te doen, en bij een ander kraampje meel, verpakt in een puntzak van krantenpapier. Meel met torretjes en wurmpjes die er uit gezeefd moeten worden. Tegen een woekerprijs krijg ik er ook een zeef bij. Tot mijn verrassing vind ik ook een spuitbus met goudverf; en al gauw ligt die tussen de andere schatten in mijn mand.

Meewarig bekijken de kinderen mijn boodschappen. "Geen kerstboom en geen ballen", pruilen ze. Uit oude kranten knippen we kerststerren en plakken die met wat eiwit tegen de muur van de eetkamer. De spuitbus zorgt voor de rest. Prachtige gouden contouren rondom de krantenknipselds die ik razend snel weer weg trek. Want als het eiwit droog is, zit het papier rotsvast op de muur. Van ijzerdraad frutselen we een boompje, waar we spulletjes uit het poppenhuis in hangen. Zus knoopt haar mooiste haarlinten kunstig gestrikt aan het ijzerdraad. Vlot spuit ze er naderhand een laagje goud overheen. En eenmaal bezig met zo’n karwei loopt het al gauw uit de hand. Ook de monsterlijke koelkast, die in de hoek van de kamer staat, krijgtvan mij een goudkleurtje. Anatole, de dikke siamese kater laat zich niet wegjagen, zodat ook die even later met een goud-gewolkte vacht rondloopt. Een vals lachje siert mijn lippen. "Maak je het gezellig voor de kerst?" vroeg mijn man heel snoezig voor hij op reis ging.

Onze buren, vriendelijk en vrolijke kameroenezen, hebben ook kinderen. En zo komt het dat mijn jochie daar nogal eens vertoeft. De volgende dag komt hij pas laat in de middag thuis. Ik zie hem samen met z’n vriendje een grote kuil maken. Daar gaat stro in, en daar bovenop prachtige avocado’s. Mooie grote glanzende avocado’s; het water loopt mij uit de mond. Ze bedekken de buit met kranten en een stuk plastic. Ze camoufleren de plek zeer geraffineerd. Ik wil er natuurlijk het mijne van weten. Jochie zegt ; "We hebben avocado’s meegenomen uit de tuin van de kerk; ze hangen er voor iedereen; ze zijn van de Heer". Hij blijkt zeer vindingrijk op dat gebied. "We hebben eerst gevraagd of het mocht". Van de Heer mocht het, maar van de politie niet. "De avocado’s zijn van Edwin, en jij mag ze ook kopen", voegt jochie er nog even zakelijk aan toe. "Waarom verberg je die dan niet bij Edwin?" vraag ik onnozel. Nu hebben ze dikke pret. "Edwin is zwart, en ik ben wit, bij mij komt de politie niet zoeken"... Die wijsheid heeft hij niet thuis geleerd.
Snel ga ik over op een ander onderwerp. "Hebben jullie Anatole gezien?", vraag ik de beide jongens. De dikke kater, die altijd om mij heen is als ik in de keuken bezig ben, liet zich niet meer zien na het goudfestijn. Dat is vreemd, en ik mis het beest. Met z’n allen gaan we op zoek. Anatole...Anatole...
De buurman, Edwin’s vader, komt grijnzend naar buiten. "Looking for the cat?" Schaterlachend nu: "Nice fat cat eh?"
Verdrietig vertelt jochie mij ’s avonds: "Moema, Edwin’s pappa zegt: je moet nooit zo’n dikke kat buiten laten lopen zo vlak voor kerst!"
‘s Avonds begin ik aan de voorbereiding van de kerstmaaltijd. Op de aanrecht rol ik een plak deeg uit en voorzichtig laat ik er de inhoud van het blikje corned beef op glijden; ingepakt als een kerstpakketje voor het diner van de volgende dag. Terwijl ik het de gloeiend hete oven inschuif denk ik triest, Anatole-caserole of ook in bladerdeeg misschien?

In de kerk
Omdat de dominee geen tekst op papier heeft, en ook geen programma van de kerkdienst, krijg ik een plaatsje vóór in de kerk. Hij begeleidt me naar mijn stoel, recht en hard genoeg om niet in slaap te vallen. "Zo kunt U mij goed zien", zegt de dominee met een knipoog. Mijn bedankje is koel, terwijl ik er aan toevoeg blij te zijn met het respect dat men voor mijn doofheid kan opbrengen. Ik hou mij voor, dat ik al liplezend de preek zou kan volgen, en genieten zal van de kerstliederen.
Jochie zit tussen zijn klasgenootjes opzij van mij. Ook hem kan ik goed zien. Het leuke is dat wij kunnen communiceren d.m.v. liplezen. Zo houden we elkaar op de hoogte. Zoals altijd probeert hij mij aan het lachen te maken. Hij wijst naar de dame op leeftijd, die haar uiterste best doet op een oud traporgeltje, mond half open van inspanning, het hoofd een beetje schuin met het oor gericht op de hamertjes die met hun kaal versleten viltjes tegen de snaren tikken. "Dat orgeltje huilt", zegt hij met een droevig gezicht. "Een huilebalk". Om nadruk te leggen op dit gebeuren herhaalt hij zijn woorden ook nog eens in het engels: sissy, dat huilebalk betekent, wijzend naar zijn zusje alsof ik het woord niet zou kennen. De kinderen om hem heen schieten in de lach, en even is het een janboel bij de kinderen. Zo te zien zijn de kinderen inmiddels gaan zingen terwijl de dame aan het jengelende orgeltje zich inspant om hen bij te houden.

Ik moet denken aan het kerstfeest van jaren geleden. Een mollig meisje van amper zes jaar was ik, dat op een stoel gezet werd, het mondje vlakbij de microfoon, in een bomvolle kerk, terwijl de juffrouw van de zondagschool mij aanmoedigde: "zing van dat Kindeke". Prachtig vond ik het om uitgekozen te worden. Trots, omdat ik nu gelijk mijn mooie kerstjurk kon laten zien. Stralend en vol overgave zong ik: "Er is een kindeke geboren op aard, kwam op de aanrecht voor ons allemaal." Wat ik verder zong werd onverstaanbaar door het gelach van de mensen. Ik begreep er niets van, en toen het weer stil werd begon ik opnieuw, en weer met die aanrecht..., want bij mij thuis kwamen de kindertjes nog uit de kool. Doodsbenauwd was ik als mijn moeder op de aanrecht zo’n kool opensneed. Hoe wist ik immers of er niet een babytje in zat? Ik grilde van kool...

Tinnitus, het gierende kabaal in mijn hoofd, vermorzelt mijn aandacht voor het gebeuren om mij heen en ik proef een sfeer van droevenis inplaats van vreugde. Via de zijdeur ontglip ik dit gebeuren. Het gevoel van de kilte daarbinnen glijdt van mij af zodra ik buiten sta. Gekoesterd door de warmte van de stralende zon, die zich als een gouden mantel om mij heen wikkelt; een mantel waarvan de zakken boordevol zitten met levenslust. De betovering van de hoge grijze bomen met kruinen vol blauwe bloemen voert mij terug naar de wereld van blijdschap en dankbaarheid. Hier voel ik mij deelgenoot van mijn omgeving, en niet buitengesloten zoals daarbinnen. Mijn aandacht wordt getrokken door een zwart vogeltje met glanzende vleugels dat al vliegend met de lange, iets gebogen snavel nectar uit de bloemen van de Oranje Vuurpijlen zuigt. Eén en al perfectie. De stilte van zo’n schouwspel is voelbaar. Tegelijk besef ik dat ik het kabaal in mijn hoofd even vergeten ben, dat het weg te denken is. "U moet er gewoon niet aan denken mevrouw", had de dokter gezegd toen ik om advies vroeg voor het kabaal dat hij Tinnitus noemde. Een advies waarmee ik me toen geen raad mee wist, maar die ik nu wel begrijp, en blijkbaar kan toepassen.

Tijdens de terugweg moppert Jochie op het feest in de kerk. "Helemaal geen feest", zegt hij brommend. "Bij Eddy in de kerk is het altijd feest, daar mag je staan en hard zingen en klappen en stampen met je voeten. En als je heel blij bent mag je Halleluja roepen", brult hij bijna in extase. "Bij ons zit kerstfeest in het hart", probeer ik nog even, maar Jochie wil daar niets van weten.

Het weekend na kerst brengen we door in het hotel aan zee, samen met vrienden en onze logé’s, een ouder echtpaar. Overdag genieten we optimaal. Hoge golven waar we dwars doorheen duiken; de zon die ons opdroogt, en zeiltochtjes naar de klif waar het prachtig snorkelen is. Rozig trekken we ons ’s-avonds terug in de grote gezellige hotelkamer, waar de kinderen direct in slaap vallen. Maar mijn gasten? Zij doen geen oog dicht. Het lawaai van de mensen op het terras, de muziek, het oorverdovend gebulder van de golven tegen de rotsen, èn de airconditioning houdt iedereen wakker behalve mij! Achteloos geef ik hen advies: "Dat lawaai? Je moet er gewoon niet aan denken. Een dicipline die je jezelf kunt opleggen; daar moet je gewoon even moeite voor doen". Midden in de nacht rijdt mijn tweede helft samen met onze gasten toch maar naar huis. Ze kiezen de weg van de minste weerstand..