Naailessen
Als ik naar de Afrikaanse vrouwen kijk, die aan de grote tafel onder de blauwgekleurde Jacaranda-boom zitten, en zichtbaar genieten van mijn naailesje, voel ik mij echt tevreden.
Dat ik niets kan horen vinden ze heel normaal. Alsof ze ervanuitgaan dat het een andere taal is, waar ze zich niet druk om maken. Ze hebben geen medelijden, en zijn heel geduldig. Zij hebben alle tijd. Zij kunnen lezen noch schrijven, en zien mijn handicap als een soort kompensatie. Met hun lachje en glinsterogen laten zij weten dat ik verder toch alles heb? Zij willen best met mij ruilen. Met de paar woorden swahili die ik machtig ben, en vooral met zelfbedachte gebaren kunnen we aardig communiceren.
Mijn Kenia periode zit er na 6 jaar op. Vandaag is het de laatste naailes. Koortsachtig werken de vrouwen aan de witte jurken, die ze nodig hebben om het kerstfeest in de kerk mee te vieren. Afrikaanse kleurrijke vrouwen in witte jurken, ik ervaar dat als ‘bijna zondig’. Vrouwen die schitteren in hun kunstig gedrappeerde folklore doeken, waarmee ze tegelijk hun vrolijkheid accentueren. Maar nee, een witte kerst dus. Jurken die geknipt zijn uit mijn Jorzolino beddelakens, waarvan ik er veelvuldig bezat, maar waarvan er nu nog maar weinig over zijn. Voor Djagoedi hadden we alleen al twee lakens nodig. Ze is groot en dik, haar mollige schouders torsen boven de dichtgeknoopte doek uit. Haar kroeshaar is vakkundig gedraaid in kleine plukken, zodat haar hoofd op een bol vol zachte wollige spijkers lijkt. Djagoedi past zo nu en dan op onze kinderen. Ze is lief en mooi, zoals alleen zwarte vrouwen mooi kunnen zijn.
Omdat het de laatste les is, vieren we het afscheid met vers gebakken stukken cake en thee met flinke scheppen suiker. We verdelen de laatste lappen en naaigerei vergezeld van vrolijk gekibbel. De naaimachine geef ik aan Mary, de vrouw van Kibaga, de hulp die mij 6 jaar lang trouw bleef, en niet ten onderging aan mijn grillen en tekortkomingen. Mary is de oudste, en heeft dan ook de meeste rechten. Hier althans. Na afloop schudden wij elkaars handen, en laten de tanden glitteren. We gebaren wat, en dan is het afgelopen. Een uurtje later zie ik de vrouwen het pad aflopen. Djagoedi in het midden. Op haar wollige spijkers balanceert de naaimachine. Waarom hebben de vrouwen zo’n haast? Laat in de middag, als ik nog even in het dorp moet zijn, valt mijn oog op de etalage van mijnheer Devji. Want daar pronkt ónze naaimachine. ‘Te koop’ staat erbij. En voor een habbekrats is de naaimachine weer van mij.
We nemen afscheid van Kibaga, mijn trouwe hulp, waarna ik achterblijf met mijn twee kinderen. Een beetje beduusd en met een verloren gevoel, scharrel ik met mijn tweetal door de tuin. Hier en daar pluk ik wat rozen, en takken van bloeiende krenteboompjes. Voor Gerard die ons morgenvroeg naar het vliegveld zal rijden, en die daarna nog een weekje in ons huis zal wonen om de boel op te ruimen. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat ons jochie van 6 jaar oud zaden van de Jacarandaboom heeft verzameld. Uit de houtige omhulsels priegelt hij de zaadjes uit het schild, en begraaft ze samen met zusje op een kaal plekje. "Bomen voor later?" Ik hurk naast hem, en maak er vlak ernaast een kuiltje. "Wat begraaf jij?" vraagt mijn jochie met grote droevige ogen. Mijn schouders trekken zich onwillekeurig op. "Een stukje van mijn hart", zeg ik opgelaten. Dan schatert jochie het uit, en bedekt het kuiltje met een flinke berg aarde. "Zo ziet niemand dat het bloed", voegt hij er ginnegappend aan toe. De afrikaanse humor. Hij weet daar wel weg mee, en het komt hem later vast goed van pas.
Een paar jaren later weet ik het zeker. Kenya, als je daar gewoond hebt kom je nóóit meer thuis!